De verschillende huwelijksstelsels nader bekeken
Gaat u in de huwelijksboot stappen, dan heeft u de keuze om te huwen o.a. gemeenschap of scheiding van goederen. Welke rechten en plichten heeft u dan tegenover uw echtgeno(o)t(e) en welke regeling kunt u treffen? Hoe zit dat bij wettelijk en feitelijk samenwonenden?

Inleiding
Het feit of men al dan niet gehuwd of (wettelijk) samenwonend is, heeft belangrijke gevolgen op vermogensrechtelijk vlak. Door het samenleven ontstaan er immers een aantal rechten en plichten tussen de partners en vindt er in principe ook steeds in zekere mate een vermenging van hun vermogens plaats.
Voor gehuwden en wettelijk samenwonenden heeft de wetgever hieromtrent een specifieke regeling uitgewerkt. Voor feitelijk samenwonenden gelden er geen specifieke regels, maar moet men in principe terugvallen op een aantal bepalingen van gemeen recht.
Belangrijk is dat aan de echtgenoten/samenwonenden een grote mate van autonomie geboden wordt. Zo kunnen zij de vermenging van vermogens, binnen bepaalde grenzen, via allerhande bedingen uitbreiden of inperken.
Deel 1 - Huwelijk
I. Algemene bepalingen
Begrip
Het huwelijk is de algehele levensgemeenschap tussen twee natuurlijke personen, van verschillend of van hetzelfde geslacht, die bij plechtige overeenkomst aangegaan wordt, waarvan de gevolgen door het Burgerlijk Wetboek geregeld worden (art. 143 oud BW).
Bekwaamheid
Het huwelijk kan enkel aangegaan worden tussen twee personen die minimaal 18 jaar zijn en niet verbonden zijn door een ander huwelijk (art. 144 en 147 oud BW).
Toelichting
a. Een minderjarige kan in principe niet huwen, behoudens in geval van toestemming van de ouders of machtiging van de familierechtbank in geval van gewichtige redenen. Deze moeten telkens in concreto beoordeeld worden door de rechter, die ter zake een ruime beoordelingsmarge heeft (art. 145 en 148 oud BW).
b. Trouwen met familieleden tot in de derde graad (ouders, broers, zussen, neven, nichten, ooms en tantes) is in principe verboden (art. 161-163 oud BW). Dit verbod kan, tussen bepaalde verwanten, om gewichtige redenen opgeheven worden (bv. bij een zwangerschap). Men moet hiervoor een gemotiveerd verzoek indienen bij de minister van Justitie (art. 164 oud BW).
Begin en einde
Het huwelijk ontstaat door de verschijning van beide trouwers voor de burgemeester of de schepen van de burgerlijke stand, waarbij ze formeel verklaren dat zij elkaar tot echtgenoot wensen te nemen (art. 75 oud BW). Het eindigt door de dood van een van de echtgenoten of de echtscheiding (art. 227 oud BW).
Toelichting
a. Het religieus huwelijk heeft geen juridische gevolgen en moet steeds voorafgegaan worden door het burgerlijk huwelijk (art. 21, lid 2 GW).
b. De in het buitenland voltrokken huwelijken zijn geldig in België als men voldoet aan de Belgische wettelijke voorwaarden om te kunnen trouwen en het huwelijk voltrokken is volgens de vormen die in het betrokken land gebruikelijk zijn (art. 27 WIPR). Men kan dit buitenlands huwelijk laten erkennen bij de burgerlijke stand, door overschrijving van de buitenlandse huwelijksakte in haar registers.
c. De feitelijke scheiding maakt geen einde aan het huwelijk (art. 227 oud BW).
Gevolgen
Door het huwelijk ontstaat er een feitelijke vermogensgemeenschap tussen beide echtgenoten. De omvang van deze gemeenschap en de regels die erop van toepassing zijn, worden vastgesteld door het huwelijksvermogensstelsel, bestaande uit twee delen, namelijk een primair en een secundair stelsel.
II. Primair stelsel
art. 212-222 BW
A. Algemeen
art. 212-222 BW
Het gaat om een regeling van de rechten en de plichten tussen de echtgenoten onderling, alsook hun verhouding tegenover derden. Het bevat zowel bepalingen van familierechtelijke (bv. de plicht tot samenwoning) als van vermogensrechtelijke aard. We gaan het hier verder enkel over deze laatste bepalingen hebben.
Het primair stelsel is verplicht van toepassing, ongeacht het gekozen huwelijksvermogensstelsel, tijdens de volledige duur van het huwelijk (art. 212, lid 1 oud BW).
B. Vermogensrechtelijke bepalingen
1. Algemeen
Het primair stelsel bevat een aantal vermogensrechtelijke bepalingen die men, naargelang van het beoogde doel, als volgt kan opdelen.
Primair stelsel - Vermogensrechtelijke bepalingen |
|
Doel |
Vermogensrechtelijke bepalingen |
Solidariteit tussen echtgenoten |
|
Bescherming tegen handelingen van de andere echtgenoot |
|
Behoud van een zekere mate van zelfstandigheid |
|
Bescherming van derden |
|
2. Hulp en bijdrage
art. 213 en 221 BW
Principe
Echtgenoten zijn elkaar hulp verschuldigd en moeten elkaar het nodige verschaffen, wat betekent dat ze dezelfde levensstandaard moeten delen (Cass., 02.06.1978). Daarnaast moet iedere echtgenoot bijdragen in de lasten van het huwelijk, naar zijn mogelijkheden.
Toelichting
Onder ‘lasten van het huwelijk’ verstaat men alle onkosten van het dagelijkse leven, zoals huisvesting, kleding, voeding, vrije tijd, verzorging en opvoeding van de kinderen, enz., gemaakt in het belang van het gezin (Cass., 29.11.1968).
Uitvoering
Beide plichten worden in principe volbracht door geldelijke bijdragen (inkomsten uit arbeid of kapitaal), door persoonlijke inspanningen (bv. het huishouden doen, voor de kinderen zorgen, de andere echtgenoot bijstaan in zijn beroepsuitoefening) (Cass., 22.04.1976) of door het ter beschikking stellen van persoonlijke goederen (bv. het gebruik van een persoonlijk onroerend goed als gezinswoning) (Cass., 20.01.1977).
Toelichting
a. Echtgenoten kunnen, binnen bepaalde grenzen, een regeling treffen omtrent de omvang van de bijdrageplicht (bv. ieder van hen moet een bepaald bedrag of een percentage van zijn loon bijdragen).
b. De echtgenoot die de hulp- of bijdrageplicht inroept, moet geen behoeftigheid aantonen (Cass., 02.06.1978).
c. In geval van echtscheiding kan de hulpplicht eventueel tijdelijk omgezet worden in een onderhoudsverplichting (alimentatie), indien een van de echtgenoten behoeftig is (art. 301, §2 oud BW).
Besteding van de inkomstenUit de hulp- en bijdrageplicht volgt dat iedere echtgenoot zijn inkomsten niet naar goeddunken mag besteden, maar deze in de eerste plaats zal moeten aanwenden om bij te dragen in de lasten van het huwelijk en om een gelijkwaardige levensstandaard voor de andere echtgenoot te verzekeren. Vervolgens moeten deze aangewend worden voor de aanschaf van goederen die verantwoord zijn voor de uitoefening van het beroep. Het eventuele saldo zal, afhankelijk van het toepasselijke huwelijksvermogensstelsel, tot het eigen of tot het gemeenschappelijk vermogen behoren (art. 217 oud BW).
Toelichting
De loutere inning van de inkomsten kan iedere echtgenoot alleen doen (bv. het salaris laten storten op een bankrekening op zijn naam) (art. 217, lid 1 oud BW).
3. Bescherming van de gezinswoning en de daarin aanwezige huisraad
art. 215 BW
GezinswoningIn principe kan geen van de echtgenoten, onder bezwarende titel of om niet onder de levenden, beschikken over zijn rechten op de gezinswoning, tenzij in geval van toestemming van de andere echtgenoot. Indien de echtgenoot wiens instemming vereist is deze echter zonder gewichtige reden weigert, kan de andere echtgenoot zich door de rechter laten machtigen om de handelingen alleen te verrichten.
Toelichting a. Enkel een onroerend goed geniet bescherming. Een woonwagen of een woonboot komen hiervoor dus niet in aanmerking (art. 215, lid 1 oud BW).
b. De gezinswoning is de woning waar men werkelijk woont met zijn gezin, en komt dus niet noodzakelijk overeen met het officiële domicilie. Buitenverblijven en dergelijke zijn dus niet beschermd (Cass., 29.04.2011).
c. Gaat het om een gezinswoning die men huurt, dan bezitten beide echtgenoten, niettegenstaande enige hiermee strijdige overeenkomst, een gelijk en onverdeeld recht op de huur (art. 215, §2, lid 1 oud BW; Cass., 06.10.1978).
Huisraad
De huisraad die zich in de gezinswoning bevindt, geniet dezelfde bescherming als de gezinswoning.
Toelichting
a. Onder ‘huisraad’ verstaat men de roerende goederen die dienen tot gebruik en versiering van de vertrekken en behoren tot het normale kader waarin de echtgenoten leven (meubelen, spiegels, schilderijen, beelden, radio, televisie, enz.).
b. Kunstcollecties, waardevolle voorwerpen of verzamelingen die zich in de gezinswoning bevinden, worden niet beschouwd als ‘huisraad’ wanneer ze, rekening houdend met de levensstandaard van het gezin, de aard van beleggings- of investeringsgoed hebben (Gent, 17.09.2008).
4. Andere
Huishouding en opvoeding van de kinderenIn principe zijn de echtgenoten hoofdelijk gehouden voor de betaling van de huishoudelijke schulden en de schulden voor de opvoeding van de kinderen. Er is echter geen sprake van hoofdelijke gehoudenheid wanneer de aangegane schulden buitensporig zijn, gelet op de bestaansmiddelen van het gezin (art. 222 oud BW).
Toelichting
a. Onder ‘huishoudelijke schulden’ verstaat men onder meer de aanschaf van levensmiddelen, de huurlasten, de kosten voor de nutsvoorzieningen en de kosten van geneeskundige verzorging (rb. Brugge, 14.04.2015).
b. Onder ‘schulden voor de opvoeding van de kinderen’ verstaat men alle kosten van opvoeding en opleiding van alle kinderen die in het gezin opgevoed worden, ongeacht of zij al dan niet gemeenschappelijk zijn (rb. Hasselt, 19.12.2011).
c. In geval van feitelijke scheiding kan de hoofdelijkheid nog steeds ingeroepen worden door een derde die hiervan niet op de hoogte was (Cass., 15.10.1999).
Beroepsuitoefening
In principe heeft iedere echtgenoot het recht om een beroep uit te oefenen zonder de instemming van de andere echtgenoot. Indien aan deze beroepsuitoefening echter een ernstig nadeel verbonden is voor zijn zedelijke of stoffelijke belangen of die van de kinderen, kan de andere echtgenoot verzet aantekenen (bv. indien de echtgenoot een beroep uitoefent dat lichamelijke of financiële risico’s inhoudt). De rechter kan in dat geval het betreffende beroep verbieden of opleggen dat het enkel toegelaten is in geval van voorafgaande wijziging van het huwelijksvermogensstelsel (V 500 e.v.) (art. 216 oud BW).
Toelichting
Er is geen verzet mogelijk tegen de uitoefening van openbare mandaten (bv. zetelen in de gemeenteraad of het parlement) door de andere echtgenoot. Tegen een openbaar ambt (bv. politiebeambte, magistraat) kan men wél verzet aantekenen (art. 216, 1, lid 4 oud BW).
BankzakenIedere echtgenoot kan, zonder de instemming van de andere, op zijn naam een depositorekening voor geld of effecten openen of een brandkast (kluis) huren (art. 218 oud BW).
Toelichting De bewaarnemer (van de depositorekening) en de verhuurder (van de kluis) moeten de andere echtgenoot hiervan in kennis stellen, maar hij heeft in principe geen inzagerecht (art. 218, lid 3 oud BW).
III. Secundair stelsel
A. Algemeen
Naast het primair stelsel, dat slechts een beperkt aantal vermogensrechtelijke verhoudingen regelt, bestaat er ook een uitgebreid secundair stelsel (het huwelijksvermogensstelsel). Hierin worden de overige vermogensrechtelijke gevolgen geregeld. De wet voorziet in een volledig uitgewerkte regeling (het ‘wettelijk stelsel’) die echter niet verplicht van toepassing is. Zo kunnen echtgenoten eventueel zelf, binnen bepaalde grenzen, een eigen stelsel uitwerken dat het best beantwoordt aan hun behoeften.
B. Wettelijk stelsel
art. 2.3.16 - 2.3.51 BW.
1. Algemeen
art. 2.3.16 - 2.3.51 BW.
Begrip
Het wettelijk stelsel bestaat uit drie vermogens: het eigen vermogen van de ene echtgenoot, het eigen vermogen van de andere echtgenoot en een gemeenschappelijk vermogen (art. 2.3.16 BW). Het wettelijk stelsel is een gemeenschap van aanwinsten. Het wettelijk stelsel bevestigt de partnershipidee tussen de echtgenoten en kiest voor de gemeenmaking van aanwinsten van het vermogen dat de echtgenoten samen tijdens het huwelijk opbouwen.
Toepassingsgebied
Het heeft de functie van aanvullend recht, dit wil zeggen dat het slechts van toepassing is wanneer echtgenoten geen huwelijkscontract gesloten hebben of bepaalde aspecten niet (volledig) geregeld hebben (art. 2.3.12 BW).
Begin en einde
Het treedt steeds verplicht in werking vanaf de voltrekking van het huwelijk en eindigt in geval van (art. 2.3.10 en 2.3.41 BW):
- overlijden;
- echtscheiding of scheiding van tafel en bed;
- overgang naar een ander huwelijksvermogensstelsel;
- gerechtelijke scheiding van goederen.
2. Omvang van de vermogens
a. Eigen vermogen
Zowel de goederen en rechten (activa) als de schulden (passiva) van het eigen vermogen kan men indelen in twee grote categorieën, namelijk die eigen door hun oorsprong en die eigen door hun aard.
Eigen vermogen – eigen door hun oorsprong |
|
Activa (art. 2.3.17 BW) |
Passiva (art. 2.3.23 BW) |
|
|
* De datum waarop het recht ontstaat, is determinerend. ** Behoudens uitdrukkelijk beding van de schenker of testator dat deze tot het gemeenschappelijk vermogen behoren. |
Voorbeelden
- een goed onder opschortende voorwaarde gekocht vóór het huwelijk is eigen door zijn oorsprong, ook al gaat de voorwaarde pas tijdens het huwelijk in vervulling;
- een alimentatieverplichting ten voordele van een echtgenoot uit een vorig huwelijk is eigen door zijn oorsprong, ook al wordt deze (gedeeltelijk) tijdens een volgend huwelijk uitbetaald (Cass., 27.05.1991).
Eigen vermogen – eigen door hun aard |
|
Activa (art. 2.3.18-2.3.19 BW) |
Passiva (art. 2.3.24 BW) |
Goederen die nauw verbonden zijn met een ander goed (toebehoren) |
Contractueel |
* Vruchten (bv. huurinkomsten, dividenden, enz.) zijn géén toebehoren en behoren in principe tot het gemeenschappelijk vermogen (art. 2.3.22 BW). ** Van onroerende wederbelegging is er enkel sprake in geval van uitdrukkelijke verklaring in de aankoopakte en betaling van meer dan de helft uit de opbrengst van de vervreemding van een eigen onroerend goed of uit gelden waarvan het eigen karakter behoorlijk aangetoond is (art. 2.3.21, lid 1 BW). Van roerende wederbelegging is er sprake wanneer komt vast te staan dat de verkrijging van roerende goederen voor meer dan de helft betaald is uit gelden of uit de opbrengst van de vervreemding van andere goederen waarvan het karakter van eigen goed aangetoond is. |
|
Goederen die nauw verbonden zijn met de persoon (strikt persoonlijke goederen) |
(Quasi)delictueel |
* Voorwerpen voor persoonlijk gebruik (bv. diploma’s, foto’s, familiesouvenirs, juwelen, enz.) worden daarentegen als gemeenschappelijk beschouwd wanneer ze, rekening houdend met de levensstandaard van de echtgenoten, eerder als een beleggingsobject dan als een gebruiksgoed beschouwd moeten worden (Brussel, 20.11.2007; Antwerpen, 03.10.2012). ** Enkel het recht zelf (bv. moreel recht bij een literair werk) behoort tot het eigen vermogen. De vermogenswaarde behoort in principe tot het gemeenschappelijk vermogen (Antwerpen, 10.01.2007; Gent, 05.11.2007). *** Enkel het recht over de beroepsgoederen behoort tot het eigen vermogen. De vermogenswaarde behoort tot het gemeenschappelijk vermogen indien de beroepsgoederen voor meer dan de helft met gemeenschappelijke gelden werden gefinancierd. **** Enkel het recht zelf behoort tot het eigen vermogen. De vermogenswaarde behoort tot het gemeenschappelijk vermogen. |
* De inkomsten die een echtgenoot uit een verboden beroepsuitoefening zou ontvangen, zijn daarentegen wel steeds gemeenschappelijk. ** Het kan gaan om een veroordeling (strafrechtelijk, burgerlijk of fiscaal), een minnelijke schikking, een inning zonder veroordeling of een dading (Cass., 07.12.1983). |
b. Gemeenschappelijk vermogen
AlgemeenTot het gemeenschappelijke vermogen behoren de aanwinsten. Een echte wettelijke definitie ontbreekt. De rechtsleer omschrijft het begrip ‘aanwinsten’ als “alle goederen die de echtgenoten gedurende het huwelijk en onder bezwarende titel verwerven”. Het zijn de besparingen die de echtgenoten tijdens hun huwelijk op hun inkomsten gedaan hebben en de goederen die met de besparingen of inkomsten verworven werden.
Het wettelijk stelsel voorziet in een (weerlegbaar) vermoeden van gemeenschap (art. 2.3.22, §3 en art. 2.3.25, §2 BW). Dit vermoeden geldt voor alle types van goederen. Dat is niet onbelangrijk. Voor echtgenoten gehuwd onder een gemeenschapsstelsel wordt bijvoorbeeld vermoed dat de bankrekening op naam van een van de echtgenoten gemeenschappelijk geld bevat. Een goed is slechts eigen wanneer:
- de wet uitdrukkelijk bepaalt dat het eigen is; of
- een echtgenoot het eigen karakter kan aantonen.
Om redenen van duidelijkheid worden de volgende categorieën expliciet vermeld in de wet.
Gemeenschappelijk vermogen |
|
Activa (art. 2.3.22 BW) |
Passiva (art. 2.3.25 BW) |
* Onder beroepsinkomsten verstaat men eveneens alle inkomsten of vergoedingen die ze vervangen (bv. werkloosheidsuitkering, invaliditeitsuitkering) of aanvullen (bv. groepsverzekering) (GwH, 27.07.2011). |
* Van een huishoudelijke schuld is er in principe slechts sprake voor zover er nog daadwerkelijk een huishouding bestaat, maar derden te goeder trouw mogen ervan uitgaan dat tussen echtgenoten een huishouding bestaat en hebben geen actieve onderzoeksplicht naar een al dan niet tussengekomen feitelijke scheiding (Cass., 15.10.1999 en 28.11.2003). ** Ongeacht of deze kinderen al dan niet gemeenschappelijk zijn. |
Beroepsinkomsten opsparen in vennootschap
Zoals uit bovenstaand overzicht blijkt behoren de beroepsinkomsten tot het gemeenschappelijk vermogen. Een echtgenoot die zijn beroep uitoefent via een vennootschapsstructuur kan echter zelf in zekere zin bepalen hoeveel beroepsinkomsten zijn vennootschap aan hem toekent en kan dus op die manier zijn beroepsinkomsten opsparen in de vennootschap en ze daarmee onttrekken aan de huwelijksgemeenschap (piercing the corporate veil).
Sinds 1 september 2018 kan de benadeelde echtgenoot in dat geval echter, via de rechter, een vergoeding eisen (art. 2.3.44 BW) op voorwaarde dat hij het bewijs kan leveren dat:
- het gaat om aandelen die tot het eigen vermogen behoren van de andere echtgenoot;
- de huwelijksgemeenschap inkomsten (bezoldigingen, dividenden, tantièmes, enz.) niet ontvangen heeft die ze redelijkerwijze had kunnen ontvangen.
De andere echtgenoot kan het tegenbewijs leveren door te argumenteren dat de opgespaarde winst in de vennootschap een belangrijke reden heeft.
Toelichting
a. Een belangrijke reden om winsten op te sparen in de vennootschap is bijvoorbeeld het beheersen van het ondernemingsrisico of het waarborgen van de kredietwaardigheid van de vennootschap.
b. Aangezien het om een nieuwe regeling gaat zal de praktijk nog moeten uitwijzen in welke mate de benadeelde echtgenoot zich op deze bepaling kan beroepen. De rechterlijke appreciatiemarge lijkt in ieder geval zeer groot, zodat dit de nodige onzekerheid met zich kan meebrengen.
3. Rechten van de schuldeisers
Principe
De eigen schulden kunnen slechts verhaald worden op het eigen vermogen van de echtgenoot-schuldenaar en diens inkomsten (art. 2.3.26, §1 BW). De gemeenschappelijke schulden kunnen verhaald worden op het eigen vermogen van beide echtgenoten en het gemeenschappelijk vermogen (art. 2.3.28 BW).
Uitzonderingen
Het verhaalrecht wordt in de volgende gevallen uitgebreid (eigen schulden) of daarentegen ingeperkt (gemeenschappelijke schulden).
Eigen schulden – Uitbreiding verhaalrecht |
|
Schulden betreffende |
Verhaalrecht |
Goederen door schenking of erfenis verkregen |
Eigen vermogen van de echtgenoot-schuldenaar + het gemeenschappelijk vermogen in de mate waarin het zich verrijkt heeft (art. 2.3.26, §2-3 BW)* |
De uitoefening van een verboden beroep |
|
Een rechtshandeling die een echtgenoot ten onrechte gesteld heeft zonder de toestemming van de andere echtgenoot of zonder rechterlijke machtiging |
|
Een strafrechtelijke veroordeling |
Eigen vermogen van de echtgenoot-schuldenaar + de helft van de netto-baten van het gemeenschappelijk vermogen (art. 2.3.26, §4 BW)** |
* De schuldeiser moet geen verplichte volgorde in acht nemen. ** De schuldeiser moet eerst het eigen vermogen van de schuldenaar aanspreken. |
|
Gemeenschappelijke schulden – Beperking verhaalrecht |
|
Soort schuld |
Verhaalrecht |
Buitensporige schulden ten behoeve van de huishouding en de opvoeding van de kinderen |
Eigen vermogen van de echtgenoot-schuldenaar + het gemeenschappelijk vermogen (art. 2.3.28 BW)** |
Interesten van eigen schulden |
|
Beroepsschulden (niet-verboden beroep)* |
|
Onderhoudsschulden jegens niet-gemeenschappelijke kinderen en kleinkinderen die niet in de gezinswoning opgevoed worden |
|
* Belastingschulden zijn steeds volmaakt gemeenschappelijk en aldus verhaalbaar op het eigen vermogen van de andere echtgenoot (Cass., 27.05.1999). ** De schuldeiser moet geen verplichte volgorde in acht nemen. |
C. Conventionele stelsels
1. Algemeen
Principe
Echtgenoten zijn niet verplicht om onder het wettelijk stelsel te huwen. Zo kan men, via huwelijksovereenkomst, een regeling op maat uitwerken die het best beantwoordt aan de behoeften van de echtgenoten.
Opstelling van het huwelijkscontract
Dit moet opgesteld worden bij notariële akte vóór het huwelijk, maar beide echtgenoten kunnen hun huwelijksstelsel tijdens het huwelijk nog wijzigen, zelfs indien zij voorheen geen huwelijkscontract gemaakt hebben (art. 2.3.6 BW).
Toepassing
Het is, tussen de echtgenoten, van toepassing vanaf de voltrekking van het huwelijk (of onmiddellijk indien men reeds gehuwd is), ongeacht enig andersluidend beding (art. 2.3.10 BW). Ten aanzien van derden is het slechts tegenstelbaar vanaf de registratie in het Centraal Register voor Huwelijksakten (art. 2.3.82 BW).
Inhoud
De huwelijksovereenkomst moet steeds de volgende vermeldingen bevatten: de datum, de naam en de standplaats van de instrumenterende notaris en het gekozen huwelijksvermogensstelsel. Voor het overige heeft men alle vrijheid, op voorwaarde dat men geen bedingen sluit die (art. 2.3.1-2.3.2 BW):
- strijdig zijn met de openbare orde of de goede zeden;
- strijdig zijn met de bepalingen van het primair stelsel;
- afwijken van de regels die de wettelijke orde van de erfopvolging bepalen;
- afwijken van de regels van dwingend recht.
Toelichting
Een wijziging op eenzijdig verzoek is mogelijk wanneer de eisende echtgenoot aantoont dat zijn vermogensrechtelijke belangen in gevaar zijn (bv. wanneer de andere echtgenoot zijn inkomsten verkwist) (art. 2.3.78, §1 BW).
Mogelijke regelingen
Door de wet worden er twee alternatieve stelsels voorgesteld, namelijk een gemeenschapsstelsel en een stelsel van scheiding van goederen. De keuze van de echtgenoten is hier echter niet toe beperkt. Zo kan men bv. het wettelijk stelsel kiezen en hieraan enkele bedingen toevoegen of zelfs een volledig nieuw stelsel uitwerken.
Toelichting
Het wettelijk stelsel wordt hierdoor in principe niet volledig buitenspel gezet. Zo vervult het de rol van aanvullend recht voor alle bepalingen waarvan niet expliciet afgeweken wordt in de huwelijksovereenkomst (art. 2.3.12 BW).
2. Gemeenschapsstelsel
art. 2.3.53-2.3.60 BW
a. Algemeen
art. 2.3.53-2.3.60 BW
Het gaat om een stelsel dat gebaseerd is op het wettelijk stelsel, maar waarbij het gemeenschappelijk vermogen uitgebreid of beperkt wordt). Naast clausules die de samenstelling van de vermogens betreffen, kunnen ook bedingen m.b.t. de vereffening en de verdeling van het huwelijksvermogensstelsel voorzien worden. Die worden verder besproken.
b. Inbreng in het gemeenschappelijk vermogen
Begrip
Het gaat om een, gehele of gedeeltelijke, overdracht van eigen goederen naar het gemeenschappelijk vermogen. In principe kunnen alle goederen ingebracht worden, met uitzondering van (art. 2.3.53-2.3.54 BW):
- toekomstige goederen, anders verkregen dan via schenking of erfenis;
- goederen die eigen zijn uit hun aard (V 400);
Toelichting
a. De schulden komen naar verhouding van de gemeenschappelijk geworden goederen ten laste van het gemeenschappelijk vermogen, tenzij enig andersluidend beding (art. 2.3.53, §3 BW).
b. De ingebrachte goederen kunnen, bij de verdeling , in principe teruggenomen worden, voor zover deze nog in natura aanwezig zijn (art. 2.3.53, §4 BW).
c. Op de inbreng van roerende of onroerende goederen is slechts het algemeen vast recht van € 50 verschuldigd.
d. De inbreng wordt vaak onderworpen aan de ontbindende voorwaarde van vereffening van het huwelijksvermogensstelsel (V 960) ingevolge echtscheiding of overlijden. In dat geval zal enkel het algemeen vast recht van € 50 geheven worden (en niet het verdelingsrecht van 1% of 2,50%).
Vorm en omvangDe inbreng kan, naargelang van de omvang van de ingebrachte goederen, verschillende vormen aannemen. Zo kan men alle goederen (inbreng onder algemene titel) of een bepaalde algemeenheid (bv. alle roerende of onroerende goederen, een bepaalde fractie, enz.) (inbreng onder bijzondere titel) inbrengen. Men kan ook enkel bepaalde specifiek aangeduide goederen inbrengen (bijzondere inbreng). Hierbij kan men zijn inbreng bovendien tot een bepaald bedrag beperken, op voorwaarde dat de waarde van de ingebrachte goederen vermeld wordt (art. 2.3.53, §5 BW).
Toelichting Zijn de inbrengen wederkerig (door beide echtgenoten) en algemeen (alle goederen worden ingebracht), en hebben ze betrekking op tegenwoordige en toekomstige goederen, dan spreekt men van het stelsel van algehele gemeenschap (art. 2.3.54 BW).
Voorbeeld
Een vrouw brengt de bouwgrond die ze gekregen heeft van haar ouders in het gemeenschappelijk vermogen, met het oog op de bouw van een woning samen met haar man.
c. Uitsluiting uit het gemeenschappelijk vermogen
Een beding van uitsluiting beoogt de beperking van de omvang van het gemeenschappelijk vermogen. Vrij courant is de clausule van uitsluiting van inkomsten van eigen goederen. In het wettelijk stelsel vallen de inkomsten van de eigen goederen immers in het gemeenschappelijk vermogen. De beroepsinkomsten zijn evenwel zo essentieel voor een gemeenschapsstelsel, dat deze inkomsten hoe dan ook in het gemeenschappelijke vermogen moeten vallen.
Een uitbreng beoogt ook een beperking van de omvang van het gemeenschappelijk vermogen. De onttrekking of uitbreng van goederen uit de huwgemeenschap om ze als eigen goed toe te bedelen aan de echtgenoten of aan een van hen veronderstelt een wijziging van het huwelijkscontract. De uitbreng kan symmetrisch of asymmetrisch zijn. Net zoals de inbreng kan ook de onttrekking van goederen met verschillende voorwaarden en modaliteiten gepaard gaan.
Op de onttrekking van roerende goederen is geen registratierecht verschuldigd. Op de onttrekking van onroerende goederen uit de huwgemeenschap is het verdelingsrecht (1% of 2,50% in het Vlaams gewest) verschuldigd als het onroerend goed voor meer dan de helft toebedeeld wordt aan één echtgenoot. Volgens de federale Administratie is er sprake van schenking ten belope van de helft van de verkregen goederen wanneer de uitbreng van de goederen uit het gemeenschappelijke vermogen gebeurt ten voordele van het eigen vermogen van een van beide echtgenoten (besl. E.E./103.994, 21.02.2011, Rep. RJ, S7/16-01).
3. Scheiding van goederen
a. Algemeen
art. 2.3.61-2.3.81 BW
BegripHet gaat om een stelsel dat bestaat uit twee vermogens: het eigen vermogen van de ene echtgenoot en het eigen vermogen van de andere echtgenoot. Wanneer de echtgenoten samen een goed kopen, is de eigendom ervan verdeeld, in principe in een 50/50-verhouding, tenzij er een afwijkende bepaling opgenomen wordt.
Doel
Men kiest meestal voor dit stelsel om de volgende redenen:
- de echtgenoten willen dat hun vermogens en inkomsten niet met mekaar vermengd raken zodat ze beiden een afzonderlijk vermogen kunnen opbouwen;
- men wil het vermogen van de ene echtgenoot beschermen tegen schuldeisers van de andere echtgenoot (bv. als één van de echtgenoten een zelfstandig beroep uitoefent).
b. Activa
Men moet een onderscheid maken naargelang de goederen al dan niet exclusief eigendom zijn van een echtgenoot.
Exclusieve eigendom
Iedere echtgenoot blijft eigenaar van wat hij vóór het huwelijk bezat en van wat hij tijdens het huwelijk verkrijgt (bv. beroepsinkomsten, huurinkomsten van een eigen onroerend goed), ongeacht de wijze van verkrijging (onder bezwarende titel of om niet) (art. 2.3.61 BW).
Toelichting
In de praktijk stelt men echter vaak vast dat de echtgenoten de vermogens en inkomsten niet gescheiden houden. Zo worden bv. beroepsinkomsten of huurinkomsten op een gezamenlijke rekening ontvangen, worden de vermogens niet afzonderlijk beheerd, enz. Er treedt in dat geval vermenging op, waardoor men niet langer kan spraken van exclusieve eigendom maar van onverdeelde eigendom.
Onverdeelde eigendom
Goederen waarop beide echtgenoten aanspraken kunnen laten gelden (bv. de gezinswoning, een auto, meubelen, enz., die samen aangekocht werden), vormen een vrijwillige of gewilde onverdeeldheid, waarin het aandeel van de echtgenoten vermoed wordt gelijk te zijn (art. 3.69 BW). De echtgenoten kunnen de regels die op deze onverdeeldheid van toepassing zijn, zelf bepalen. Hiervoor geldt volledige contractuele vrijheid, behalve voor de wijze van beëindiging van de onverdeeldheid (art. 3.77 BW). Als de vrijwillige onverdeeldheid voor onbepaalde duur is bedongen, kan ze met inachtneming van een redelijke opzegtermijn opgezegd worden (art. 3.77, lid 3 BW).
Toelichting
Roerende goederen waarvan niet bewezen kan worden dat ze eigendom zijn van een van de echtgenoten, worden geacht aan beiden in onverdeeldheid toe te behoren (art. 2.3.62 BW).
c. Passiva
Algemeen
In principe zijn de schulden die een echtgenoot vóór of tijdens het huwelijk aangaat persoonlijk. Als uitzondering hierop zijn evenwel gemeenschappelijk, de schulden:
- die beide echtgenoten gezamenlijk gemaakt hebben (art. 5.159 BW);
- waartoe beide echtgenoten zich hoofdelijk verbonden hebben (art. 5.170-5.171 BW);
- voor de huishouding en de opvoeding van de kinderen (art. 222 oud BW).
Rechten van de schuldeisers
Deze kunnen in principe enkel het vermogen van de echtgenoot-schuldenaar, en zijn aandeel in de onverdeelde goederen, aanspreken (Gent, 05.09.2007). Voor de gemeenschappelijke schulden kan men echter beide echtgenoten aanspreken, namelijk voor hun aandeel (gezamenlijk gemaakte schulden) (art. 5.159 BW) of voor het geheel (hoofdelijke schulden en schulden voor de huishouding en de opvoeding van de kinderen) (art. 222 oud BW en art. 5.170-5.171 BW).
d. Verrekenbeding
Algemeen
Het grote nadeel van het stelsel van zuivere scheiding van goederen ligt bij de gevolgen van een breuk van de relatie tussen de echtgenoten door een echtscheiding. Een zekere mate van solidariteit in de scheiding van goederen inbouwen, is soms aangewezen. Aan een mogelijke onbillijkheid, in het bijzonder wanneer een van de echtgenoten niet of slechts deeltijds werkt (bv. om voor het huishouden of de kinderen te zorgen) kan verholpen worden. Door de rechtspraktijk werden al een aantal mogelijke correcties uitgewerkt om eventuele onbillijke gevolgen te beperken. De bekendste is ongetwijfeld het beding van verrekening van aanwinsten (verrekenbeding), waarvan de geldigheid algemeen aanvaard werd.
Sinds 1 september 2018 is deze techniek nu ook uitdrukkelijk in de wet opgenomen (art. 2.3.64 e.v. BW). Het verrekenbeding voorziet dat er bij echtscheiding en/of bij overlijden een verrekening moet gebeuren. In de wet wordt er hieromtrent een duidelijke regeling uitgewerkt, maar het staat de echtgenoten vrij om van deze regeling af te wijken.
Toelichting
a. De notaris moet de echtgenoten die willen opteren voor een stelsel van scheiding van goederen verplicht informeren over de mogelijkheid om een beding van verrekening van aanwinsten toe te voegen aan hun huwelijksstelsel. Bedoeling is om de echtgenoten te informeren en te sensibiliseren over de mogelijk onbillijke gevolgen van dit huwelijksstelsel (art. 2.3.81, §2 BW).
b. De scheiding van goederen met verrekenbeding wordt ook wel het vierde huwelijksstelsel genoemd.
Verrekenmassa
Begrip
Het gaat om de goederen en/of inkomsten waarover er afgerekend zal worden. In de wettelijke regeling heeft het verrekenbeding betrekking op alle aanwinsten tijdens het huwelijk.
Om deze aanwinsten te kunnen onderscheiden van de overige vermogensbestanddelen, is het belangrijk dat het aanvangsvermogen (in principe bij het sluiten van het huwelijkscontract) en het eindvermogen (in principe bij beëindiging van het huwelijk) goed gedefinieerd worden.
Aanvangsvermogen
Dit is het vermogen van ieder van de echtgenoten op de datum waarop het huwelijksstelsel uitwerking krijgt. Hierbij worden ook alle schulden in aanmerking genomen, zelfs al overschrijden die het bedrag van het actief (art. 2.3.66 BW). Het aanvangsvermogen kan dus negatief zijn.
Tot dit aanvangsvermogen behoren eveneens de goederen en rechten die ieder van de echtgenoten later verkrijgt door schenking of erfenis.
Maken echter geen deel uit van het aanvangsvermogen:
- de vruchten van de goederen die tot dat vermogen behoren;
- de goederen van het aanvangsvermogen die een echtgenoot tijdens het huwelijksstelsel aan een van zijn bloedverwanten in rechte lijn gegeven heeft.
Toelichting
a. Wat betreft de schatting van de waarde van het aanvangsvermogen moet men een onderscheid maken naargelang het om roerende of onroerende goederen gaat (art. 2.3.67 BW):
- Voor roerende goederen neemt men de waarde van deze goederen op de datum van de inwerkingtreding van het huwelijksstelsel in aanmerking. Voor goederen die later verkregen worden, neemt men de datum van hun verkrijging in aanmerking;
- Voor onroerende goederen en de onroerende zakelijke rechten van het aanvangsvermogen, andere dan het vruchtgebruik en het recht van gebruik en bewoning, wordt de waarde op de datum van de ontbinding van het stelsel in aanmerking genomen. Worden deze goederen tijdens het huwelijk overgedragen of vervangen, dan wordt de waarde op datum van deze overdracht of vervanging in aanmerking genomen. De tijdens het huwelijk ondernomen wijzigingen aan de toestand van die goederen, worden niet in aanmerking genomen voor de raming van het aanvangsvermogen.
De eventuele schulden worden op overeenkomstige wijze geschat.
b. Wordt er geen beschrijving van het aanvangsvermogen gemaakt, dan wordt dit geacht nul te zijn (art. 2.3.66, §5 BW).
Eindvermogen Dit zijn alle goederen die de echtgenoot op de datum van ontbinding van het stelsel toebehoren. Hierbij worden ook alle schulden in aanmerking genomen (art. 2.3.68, §1 BW). Het eindvermogen kan dus negatief zijn.
Tot dit eindvermogen behoren in principe eveneens de goederen die een echtgenoot geschonken heeft, overgedragen heeft met het oogmerk om de andere echtgenoot te benadelen of verkwist heeft, tenzij dit meer dan tien jaar vóór de ontbinding van het huwelijksstelsel plaatsvond of indien de andere echtgenoot ermee ingestemd heeft (art. 2.3.68, §2 BW).
Toelichting Het eindvermogen wordt, zowel voor het actief als voor het passief, geschat op de datum van ontbinding van het huwelijksstelsel (art. 2.3.69 BW).
Verrekenvordering
Algemeen
Indien bij de ontbinding van het huwelijksstelsel de aanwinsten van een van de echtgenoten die van de andere overschrijden, dan kan deze laatste tegen zijn echtgenoot een verrekenvordering doen gelden. Deze verrekenvordering is gelijk aan de helft van het verschil, zodat het evenwicht weer hersteld wordt (art. 2.3.70 BW).
Toelichting
a. Ontstaat de verrekenvordering naar aanleiding van het overlijden van een van de echtgenoten, dan maakt deze deel uit van de nalatenschap (art. 2.3.70 BW).
b. Het recht op de verrekenvordering verjaart na verloop van drie jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de echtgenoot kennis heeft van de ontbinding van het huwelijksstelsel, en uiterlijk tien jaar na de ontbinding van het stelsel (art. 2.3.73 BW).
c. Er geldt een informatieplicht tussen echtgenoten. Zo moet, na de ontbinding van het huwelijksstelsel, iedere echtgenoot aan de andere alle informatie verschaffen over de samenstelling van zijn aanvangs- en eindvermogen en moet hij op verzoek de nodige bewijsdocumenten voorleggen (art. 2.3.74 BW).
d. De verrekenvordering wordt beschouwd als een huwelijksvoordeel dat onder bezwarende titel aangegaan is. Het gaat dus niet om een schenking; bijgevolg zijn ook de bepalingen inzake inbreng (V 1680) en/of inkorting (V 1820) in principe niet van toepassing. Zijn er echter stiefkinderen, dan zal alles wat de langstlevende echtgenoot meer verkrijgt dan zijn eigen inbreng en de helft van de aanwinsten, als een schenking beschouwd worden.
Voorbeeld
Echtgenoten komen overeen dat ze bij de ontbinding van hun huwelijk zullen afrekenen over alle besparingen die zij elk gerealiseerd hebben op hun beroepsinkomsten. Na tien jaar huwelijk besluiten ze uit de echt te scheiden en wordt de afrekening gemaakt. De man heeft op dat moment € 50.000 gespaard aan aanwinsten en de vrouw € 130.000. De verrekening gebeurt als volgt: samen hebben ze € 180.000 aan aanwinsten behaald. Elke echtgenoot heeft bijgevolg recht op € 90.000 aanwinsten. De man heeft bijgevolg een vordering van € 40.000 op de vrouw.
Betaling
De verrekenvordering moet in principe onmiddellijk in geld betaald worden. De rechter kan echter om redenen van billijkheid:
- beslissen dat de betaling mag gebeuren door de overdracht van goederen van de schuldenaar aan de schuldeiser (art. 2.3.70 BW);
- betalingsuitstel toekennen (art. 2.3.75 BW).
Toelichting
a. Betalingsuitstel kan met name toegekend worden als de schuldenaar verplicht zou worden om een goed af te staan dat hij nodig heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien (art. 2.3.75 BW).
b. De vordering waarvan de betaling uitgesteld wordt, brengt interest op (art. 2.3.75, lid 2 BW).
c. In geval van betalingsuitstel kan de rechter de schuldenaar verplichten om zekerheden te stellen (art. 2.3.75, lid 3 BW).
e. Billijkheidsclausule
Algemeen
Sinds 1 september 2018 kan men ook een billijkheidsclausule laten opnemen in het huwelijkscontract. Deze clausule geeft de rechter bij een echtscheiding door onherstelbare ontwrichting van het huwelijk de mogelijkheid om aan de benadeelde echtgenoot een vergoeding ten laste van de andere echtgenoot toe te kennen.
Dit kan echter enkel wanneer de omstandigheden sedert het sluiten van de huwelijksovereenkomst onvoorzien en ongunstig gewijzigd zijn, waardoor het gekozen stelsel, rekening houdend met de vermogensrechtelijke situatie van beide echtgenoten, tot manifest onbillijke gevolgen ten nadele van de verzoekende echtgenoot zou leiden (art. 2.3.81 BW).
Omvang
Deze vergoeding is beperkt tot maximaal 1/3 van de nettowaarde van de samengevoegde aanwinsten van de echtgenoten op het tijdstip van ontbinding van het huwelijk min de nettowaarde van de persoonlijke aanwinsten van de verzoekende (art. 2.3.81, §1 BW).
Toelichting
a. Deze nieuwe regeling is van toepassing op echtgenoten die een huwelijk sluiten vanaf 1 september 2018 of op reeds gehuwde echtgenoten die vanaf 1 september 2018 een wijziging van hun huwelijksstelsel doorvoeren die de ontbinding van dit stelsel tot gevolg heeft.
b. De notaris moet de echtgenoten die willen opteren voor een stelsel van scheiding van goederen verplicht informeren over de mogelijkheid om een rechterlijke billijkheidsclausule toe te voegen aan hun huwelijksstelsel. Bedoeling is om de echtgenoten te informeren en te sensibiliseren over de mogelijk onbillijke gevolgen van dit huwelijksstelsel (art. 2.3.81, §2 BW).
D. Ontbinding, vereffening en verdeling van het huwelijksvermogen
1. Ontbinding
art. 2.3.41-2.3.51 BW
a. Algemeen
art. 2.3.41-2.3.51 BW
Het gaat om het ongedaan maken van het huwelijksvermogensstelsel in geval van (art. 2.3.41 BW):
- overlijden van een van de echtgenoten;
- echtscheiding of de scheiding van tafel en bed;
- gerechtelijke scheiding van goederen;
- overgang naar een ander huwelijksvermogensstelsel.
Als het huwelijksstelsel ontbonden is, moet het worden geliquideerd, d.w.z. vereffend en zo nodig verdeeld.
b. Omzetting van het huwelijksvermogen in een onverdeeldheid
Algemeen
Door de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel houdt het huwelijksstelsel op uitwerking te hebben. De huwgemeenschap wordt, op het tijdstip van de ontbinding, een onverdeeldheid, waarop de gemeenrechtelijke regels inzake toevallige onverdeeldheid (art. 3.69-3.75 BW) van toepassing zijn (Cass., 04.05.2001). Men spreekt van een postcommunautaire onverdeeldheid, omdat die onverdeeldheid ontstaat nadat de gemeenschap is opgehouden te functioneren.
Omvang
De onverdeeldheid bestaat uit de goederen en de schulden van het gemeenschappelijk vermogen, op het ogenblik van de ontbinding van het stelsel, en wordt vastgesteld door middel van een boedelbeschrijving (art. 2.3.42 BW). Ze kan, zolang ze niet verdeeld werd, wijzigingen ondergaan, zowel op het vlak van de activa (bv. huurinkomsten) als op het vlak van de passiva (bv. kosten voor onderhoud).
Toelichting
De waarde van deze goederen en schulden wordt pas definitief vastgesteld op het ogenblik van de verdeling. Deze postcommunautaire onverdeeldheid is niet bestemd om te blijven bestaan. Niemand kan trouwens gedwongen worden om langer dan vijf jaar in onverdeeldheid te blijven (art. 3.75 BW).
2. Vereffening
Begrip
Het gaat om de vaststelling, op initiatief van een van de echtgenoten (of hun erfgenamen), van hun rechten op het gemeenschappelijk vermogen om aldus ieders aandeel te bepalen. Dit vereist dat de omvang van de boedel (activa en passiva) bekend is en gewaardeerd wordt, dat de schulden worden betaald (vereffend) en dat de rechten van de deelgenoten in het nettoresultaat berekend worden. Heeft men berekend wie op hoeveel recht heeft, dan kan vervolgens iedere deelgenoot iets uit de boedel krijgen, in exclusieve eigendom. Dat is dan de verdeling, die de onverdeeldheid beëindigt. De twee stappen die hiertoe leiden, de vereffening gevolgd door de verdeling, duidt men meestal aan met één uitdrukking: de vereffening-verdeling.
Toelichting De vereffening is niet verplicht. Bij een ontbinding door echtscheiding zal ze in principe steeds plaatsvinden, doch bij een ontbinding door overlijden zet de langstlevende echtgenoot meestal de onverdeeldheid met de kinderen gewoon verder.
Werkwijze
De wet bepaalt welke verrichtingen nodig zijn om tot vereffening en verdeling van de ontbonden huwgemeenschap te komen. Partijen mogen evenwel in onderling akkoord van elke stap afwijken.
Boedelbeschrijving
Vooreerst is een overzicht van de samenstelling van de boedel nodig: actief en passief moeten worden opgelijst (art. 2.3.42 BW).
Waardering
Aan elke actiefpost en elke passiefpost moet een waarde toegekend worden. De waarde is in de regel niet de waarde op het tijdstip van de ontbinding, maar op het tijdstip van de verdeling (Cass., 12.09.2008; Cass., 24.02.2011; Cass., 05.12.2013; Cass., 20.02.2015). Voor volgende activa geldt een waardering op het tijdstip van de ontbinding (art. 2.3.43, §3 BW):
- de vermogenswaarde van vennootschapsaandelen waarvan de lidmaatschapsrechten eigen zijn;
- de vermogenswaarde van professionele uitrusting waarvan het recht eigen is;
- de economische waarde van het cliënteel als het recht op dat cliënteel eigen is.
Vergoedingsrekeningen
Het gaat om een overzicht van de verschillende vergoedingsgevallen, voor de tijdens het huwelijk ontstane vermogensverschuivingen tussen het eigen vermogen en het gemeenschappelijk vermogen (art. 2.3.43 BW). Hierbij een overzicht van de mogelijke vergoedingsgevallen.
Vergoedingsgevallen (art. 2.3.44-2.3.47 BW) |
|
Vergoedingsplichtige vermogen |
Vergoedingsgevallen |
Eigen vermogen (EV) |
Een eigen schuld werd (gedeeltelijk) betaald door het GV |
Een echtgenoot heeft persoonlijk voordeel uit het GV getrokken |
|
Het GV heeft schade geleden wegens een onrechtmatige bestuurshandeling van een echtgenoot |
|
Gemeenschappelijk vermogen (GV) |
Elk geval waarbij het GV voordeel uit het EV getrokken heeft |
Toelichting
Vermogensverschuivingen tussen de eigen vermogens moeten verhaald worden op de eigen vermogens van de echtgenoten en worden bijgevolg niet opgenomen in de vergoedingsrekening (art. 2.3.51 BW).
Het uitgangspunt is dat het bedrag van de vergoeding niet kleiner mag zijn dan de verarming van het vergoedingsgerechtigde vermogen. Dit geldt in principe als een absoluut minimum. Daarnaast wordt er in bepaalde gevallen ook rekening gehouden met eventuele meerwaarden. Eventuele minderwaarden worden niet in aanmerking genomen (art. 2.3.46 BW).
Omvang vergoeding |
|
Situatie |
Omvang vergoeding |
Het goed bevindt zich nog in natura in het vergoedingsplichtige vermogen |
Waarde van het goed op het ogenblik van de ontbinding van het stelsel |
Het goed werd reeds vervreemd (en niet vervangen) |
Waarde van het goed op het ogenblik van de vervreemding* |
Het goed werd reeds vervangen door een ander goed |
Waarde van het andere goed op het ogenblik van de ontbinding van het stelsel |
*Werd het goed verkocht, dan wordt er in principe rekening gehouden met de verkoopprijs. Werd het echter om niet vervreemd, dan moet men rekening houden met de geschatte waarde op de dag van de vervreemding. |
Toelichting
a. De vergoedingen brengen van rechtswege interest op vanaf de dag van de ontbinding van het stelsel (art. 2.3.46, lid 3 BW).
b. Het recht op vergoeding kan door alle bewijsmiddelen bewezen worden (art. 2.3.46, lid 2 BW).
c. De echtgenoten kunnen van deze bepalingen afwijken en een andere vergoedingsregeling overeenkomen (art. 2.3.1 BW).
Zodra de bedragen van de wederzijdse vergoedingen aan en van het gemeenschappelijk vermogen vastgesteld zijn, treedt er een dubbel systeem van schuldvergelijking in werking. Zo vindt er een vergelijking plaats tussen de vergoedingen aan en van het eigen vermogen van elk van de echtgenoten. Daarnaast is er eveneens een vergelijking tussen de vergoedingen die elk van de echtgenoten aan of van het gemeenschappelijk vermogen verschuldigd is (art. 2.3.47 BW)
Verrekening van de lasten
Vervolgens moeten de lasten die op het gemeenschappelijk vermogen wegen, verrekend en voldaan worden op basis van de volgende hiërarchie (art. 2.3.48 BW):
- bevoorrechte schulden (bv. begrafeniskosten en kosten van de laatste ziekte);
- hypothecaire schulden (bv. voor de gezinswoning);
- volmaakt gemeenschappelijke schulden (bv. voor het huishouden);
- onvolmaakt gemeenschappelijke schulden (bv. beroepsschulden).
Toelichting
Blijft een schuld openstaan (bv. omdat het gemeenschappelijk vermogen ontoereikend was of omdat bepaalde schulden nog niet opeisbaar waren), dan kunnen schuldeisers zich na de verdeling nog steeds verhalen op de echtgenoten (art. 2.3.50 BW).
Voldoening van de vergoedingsschuld
De echtgenoot die nog vergoeding verschuldigd is, voldoet die, hetzij door mindere ontvangst, hetzij door betaling, aan de te verdelen boedel, van de waarde van de vergoedingsschuld. De echtgenoot die nog vergoeding te vorderen heeft, neemt ter voldoening hiervan goederen van een gelijke waarde uit de te verdelen boedel vooraf (art. 2.3.49 BW).
Toelichting
a. Bij voorafname neemt de ene echtgenoot, met instemming van de andere (vergoedingsplichtige) echtgenoot, een aantal goederen uit de gemeenschap vooraf, voor de verdere verdeling (art. 2.3.49, §2 BW).
b. Bij mindere ontvangst ontvangt de vergoedingsplichtige echtgenoot minder uit de gemeenschap dan de andere echtgenoot (art. 2.3.49, §1 en §3 BW).
c. Wanneer de gemeenschap na verrekening van de vergoedingen een deficit vertoont, krijgt de vergoedingsgerechtigde echtgenoot een vordering op de andere echtgenoot ten belope van de helft van het bedrag van de verschuldigde vergoeding (art. 2.3.49, §4 BW).
3. Verdeling
Het saldo van het gemeenschappelijk vermogen wordt in principe bij helften verdeeld in natura, behoudens afwijkende bepalingen in de huwelijksovereenkomst (art. 2.3.50, §1 BW). Goederen die niet gepast verdeeld kunnen worden (bv. het gemeenschappelijk vermogen bestaat bijna uitsluitend uit de gezinswoning), worden verkocht of eventueel aan een van de echtgenoten toegewezen met opleg (art. 1211 Ger. W.).
Toelichting
De kosten (van boedelbeschrijving, onderhoud en beheer van de onverdeelde goederen, enz.) worden in principe eveneens bij helften verdeeld over de echtgenoten, ongeacht aan wie het betrokken goed, waarvoor de kosten gemaakt werden, wordt toegewezen (art. 2.3.50, §4 BW).
4. Bedingen inzake vereffening
In hun huwelijksovereenkomst kunnen de echtgenoten beperkt afwijken van de wettelijke vereffeningsregels.
Vergoedingsrekeningen
De echtgenoten mogen in hun huwelijksovereenkomst afwijken van bepaalde wettelijke vergoedingsrekeningen. Ze mogen bijzondere regels opnemen over de omstandigheden waarin het recht op een specifieke vergoeding al dan niet ontstaat, over de bepaling van de omvang ervan, of over het tijdstip waarop de vergoedingen uitgekeerd worden. Echtgenoten kunnen echter niet volledig afzien van het opmaken van een vergoedingsrekening.
Vooruitmaking
Het gaat om de toekenning van het recht aan de langstlevende echtgenoot of aan een van hen indien die het langst leeft, om vóór de verdeling een bepaald deel uit de huwelijksgemeenschap te nemen. Wat overblijft in het gemeenschappelijk vermogen wordt vervolgens bij gelijke helften verdeeld. De vooruitmaking kan betrekking hebben op een bepaalde geldsom, bepaalde goederen in natura of een hoeveelheid/percentage van een bepaalde categorie van goederen (art. 2.3.55, §1 BW).
Toelichting
a. Vooruitmaking wordt in principe niet beschouwd als een schenking, maar als een huwelijksovereenkomst (onder bezwarende titel). De regels inzake inbreng (V 1680) en inkorting (V 1820) zijn dus in principe niet van toepassing. Ze wordt echter wel als een schenking beschouwd ten belope van de helft, als ze tegenwoordige of toekomstige goederen tot voorwerp heeft die de vooroverleden echtgenoot in het gemeenschappelijke vermogen heeft gebracht door een uitdrukkelijk beding in het huwelijkscontract (art. 2.3.55, §1 BW).
b. Een beding van vooruitmaking wordt vaak optioneel gemaakt, zodat de langstlevende kan kiezen welke goederen aan hem of haar vooruitgemaakt zullen worden.
c. De vooruitmaking is onderworpen aan de erfbelasting of de successierechten.
5. Bedingen inzake verdeling
De verdeling gebeurt, overeenkomstig artikel 2.350, §1 BW, in principe in natura en bij helften. De wet voorziet in uitzonderingen.
De preferentiële toewijzingwijkt af van het principe van de verdeling in natura. Zo kunnen de echtgenoten bij ontbinding van het huwelijksstelsel eisen om zich bij voorrang bepaalde (gemeenschappelijke) goederen te laten toebedelen. De goederen die het voorwerp uitmaken van de preferentiële toebedeling zijn enerzijds de gezinswoning en de huisraad en anderzijds de beroepsgoederen (art. 2.3.13 en 2.3.14 BW). De toewijzing gebeurt steeds in volle eigendom.
Het recht van terugname laat de echtgenoot die eigen goederen ingebracht heeft in het gemeenschappelijk vermogen, toe om deze in natura terug te nemen. De bij de verdeling in natura nog aanwezige goederen kunnen teruggenomen worden, met aanrekening van de waarde ervan op zijn kavel. Het recht van terugname is uitgesloten ingeval de inbreng door beide echtgenoten gezamenlijk is gebeurd (art. 2.3.53, §4 in fine BW).
Ook de echtgenoten kunnen conventioneel afwijken van het principe van de verdeling in natura.
Echtgenoten kunnen niet alleen afwijken van het principe van de verdeling in natura, ze kunnen ook afwijken van het principe van de verdeling bij helften. Zo vermeldt de wet de mogelijkheid van een ongelijke verdeling (art. 2.3.52 BW) en de mogelijkheid om aan één van hen een ander deel dan de helft toe te kennen (art. 2.3.56 BW). De contractuele vrijheid speelt echter ten volle. In de regel geldt deze afwijkende ongelijke verdeling enkel in de gevallen van ontbinding van het huwelijk door overlijden.
Ongelijke verdelingEchtgenoten kunnen overeenkomen dat de langstlevende echtgenoot, of een van hen indien hij het langst leeft, bij de verdeling van het gemeenschappelijke vermogen recht zal hebben op een groter of een kleiner deel dan de helft van het gemeenschappelijke vermogen (art. 2.3.56, lid 1 BW). De regels van de contractuele vrijheid spelen hier ten volle.
Het beding van ongelijke verdeling is algemeen of onder algemene titel. Het kan betrekking hebben op de totaliteit van de gemeenschap of op een bepaalde categorie goederen ervan, bv. op de roerende goederen of op de onroerende goederen. Het kan betrekking hebben op de volle eigendom, de blote eigendom of het vruchtgebruik. Het beding kan eenzijdig of wederkerig bedongen zijn. Een clausule van ongelijke verdeling kan ook afhankelijk gesteld worden van voorwaarden.
Op grond van het verblijvingsbeding maakt de langstlevende echtgenoot aanspraak op de totaliteit van het gemeenschappelijke vermogen (art. 2.3.56, lid 1 in fine BW). In dit geval spreekt men van ‘langst leeft, al heeft’. Dit is een beschikking ten algemene titel.
Toelichting
a. De ongelijke verdeling wordt als een schenking beschouwd voor het aandeel dat boven de helft aan de langstlevende echtgenoot wordt toegewezen in de waarde, op de dag van de verdeling, van de tegenwoordige of toekomstige goederen die de vooroverleden echtgenoot in het gemeenschappelijk vermogen heeft gebracht door een uitdrukkelijk beding in het huwelijkscontract (art. 2.3.57 BW). De regels inzake inbreng (V 1680) en inkorting (V 1820) zijn in dat geval van toepassing.
b. De ongelijke verdeling is onderworpen aan de erfbelasting (V 3170) of de successierechten (V 4670 en V 6120), voor wat de overlevende echtgenoot boven de helft uit de huwgemeenschap krijgt.
Deel 2 - Samenwoning
I. Wettelijke samenwoning
art. 1475-1479 oud BW
1. Algemeen
art. 1475-1479 oud BW
Begrip
Onder ‘wettelijke samenwoning’ verstaat men het samenleven van twee meerderjarige personen, al dan niet van hetzelfde geslacht, die hieromtrent een verklaring afgelegd hebben (art. 1475 oud BW).
Toelichting In tegenstelling tot het huwelijk (V 60) heeft deze vorm van samenleven een aseksueel karakter, zodat het ook openstaat voor familieleden (bv. twee zussen, vader en zoon, enz.).
Bekwaamheid
Om een verklaring van wettelijke samenwoning te kunnen afleggen moet men meerderjarig en bekwaam zijn, en mag men niet verbonden zijn door een huwelijk of een andere wettelijke samenwoning (art. 1475, §2 oud BW).
Toelichting a. In tegenstelling tot het huwelijk (V 60) kunnen minderjarigen geen toestemming (van de ouders) of machtiging (van de rechter) krijgen om een wettelijke samenwoning aan te gaan.
b. Onbekwaam verklaarde personen kunnen een wettelijke samenwoning aangaan mits machtiging door de vrederechter (art. 1475, §1, lid 2 oud BW).
Begin en einde
De wettelijke samenwoning komt tot stand door de overhandiging van een geschrift aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeenschappelijke woonplaats, die hiervan melding maakt in het bevolkingsregister (art. 1476, §1 oud BW). Ze eindigt (art. 1476, §2, lid 1 en 2 oud BW):
- door het eerste overlijden;
- door het huwelijk (met elkaar of een van hen met een derde);
- bij beëindiging in onderlinge overeenstemming of op eenzijdig verzoek van een van de partijen.
Toelichting
a. Het geschrift moet de volgende gegevens bevatten: de datum van de verklaring; de naam, voornamen, plaats en datum van geboorte en handtekening van beide partijen; de gemeenschappelijke woonplaats; de wil van beide partijen om wettelijk samen te wonen; het feit dat beide partijen vooraf kennis genomen hebben van de inhoud van de artikelen 1475 tot 1479 oud BW; de eventuele samenwoningsovereenkomst die ze gesloten hebben (art. 1476, §1, lid 2 oud BW).
b. De verklaring omtrent de beëindiging moet overhandigd worden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand (art. 1476, §1, lid 1 oud BW).
2. Vermogensrechtelijke gevolgen
a. Primair stelsel
art. 1476 oud BW
Het primair stelsel bestaat uit enkele bepalingen die (gedeeltelijk) overgenomen werden uit het primair stelsel voor gehuwden, en is op dwingende wijze van toepassing. Het gaat om de:
- bijdrage in de lasten van het samenwonen (V 180);
- bescherming van de voornaamste gezinswoning en de daarin aanwezige huisraad (V 220);
- hoofdelijke aansprakelijkheid voor de schulden voor de huishouding en de opvoeding van de kinderen, tenzij deze buitensporig zouden zijn (V 250).
Toelichting a. Het dwingende karakter van het primair stelsel is slechts relatief, aangezien de wettelijke samenwoning op elk ogenblik, zonder rechterlijke tussenkomst, beëindigd kan worden (art. 1476, §2, lid 2 oud BW). Eventueel kan men de rechter vragen om tijdelijk, voor maximaal één jaar, overgangsmaatregelen te voorzien (art. 1479 oud BW).
b. De overige bepalingen uit het primair stelsel van gehuwden mogen niet zonder meer toegepast worden op samenwonenden (GwH, 21.12.2000).
b. Secundair stelsel
art. 1478 BW
Wettelijke regelingHet wettelijk samenwoningsrecht is dat van de scheiding van goederen. Er bestaan dus slechts twee vermogens: het eigen vermogen van de ene samenwonende en het eigen vermogen van de andere samenwonende.
Aangezien er geen gemeenschappelijk vermogen is, worden alle goederen ofwel als eigen ofwel als onverdeeld beschouwd. Als eigen worden beschouwd, de goederen (en de inkomsten daaruit) waarvan een wettelijk samenwonende de exclusieve eigendom kan bewijzen alsook de inkomsten uit zijn arbeid. Als onverdeeld worden beschouwd, de overige goederen, en de inkomsten daaruit.
Toelichting
a. De schulden volgen in principe de regeling van het goed waarop ze betrekking hebben.
b. Indien de overlevende wettelijk samenwonende een erfgenaam is van de vooroverledene (bv. dochter die samenwoonde met haar moeder), worden de onverdeelde goederen, ten aanzien van de reservataire erfgenamen (V 1720 e.v.), als een schenking beschouwd, behoudens tegenbewijs (art. 1478, lid 3 oud BW).
Conventionele regelingWettelijk samenwonenden kunnen, vóór of tijdens de wettelijke samenwoning, van de wettelijke regeling afwijken door een zogenaamde samenwoningsovereenkomst te sluiten (art. 1478, lid 4 oud BW).
De inhoud van deze overeenkomst mag vrij bepaald worden, op voorwaarde dat men geen bedingen opneemt die strijdig zijn met de bepalingen van dwingend recht, de openbare orde of de goede zeden, de regels betreffende het ouderlijk gezag en de voogdij en de regels die de wettelijke orde van de erfopvolging bepalen. Men kan bijvoorbeeld afspraken maken over: de goederen die men in de toekomst zal verwerven, de gezinswoning, het spaargeld, het hoederecht over de kinderen indien de relatie beëindigd wordt, enz. De overeenkomst moet steeds onder de vorm van een notariële akte verleden worden en wordt door de notaris ingeschreven in het Centraal Register van Huwelijksovereenkomsten, het zgn. ‘CRH’ (artikel 2.3.83, §1, 3° BW).
Toelichting a. Op de bepalingen waarvan in de overeenkomst niet afgeweken wordt, blijft de wettelijke regeling van toepassing (art. 1478, lid 4 oud BW).
b. In de praktijk wordt er vaak gewerkt met bedingen van aanwas om te bewerkstelligen dat de langstlevende wettelijk samenwonende het aandeel van de eerststervende in de onverdeelde goederen verkrijgt.
II. Feitelijke samenwoning
1. Algemeen
Begrip
Het gaat om het samenleven, en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding, van twee of meer personen, buiten het kader van een huwelijk of wettelijke samenwoning.
Toelichting Het geslacht, de eventuele verwantschap, de burgerlijke staat, noch het aantal personen dat samenwoont, zijn relevant. Het kan dus bv. gaan om drie vrienden die samen een huis huren, een moeder die samenwoont met haar twee dochters, een nonkel die bij zijn nichtje en haar echtgenoot gaat inwonen, enz.
Begin en einde
Ze komt tot stand door de loutere aangifte van de woonplaats bij de betrokken gemeente of stad en eindigt door overlijden, door een beslissing in onderlinge overeenstemming of door een eenzijdige beslissing.
2. Vermogensrechtelijke gevolgen
Wettelijke regeling
Er bestaat, in tegenstelling tot het huwelijk en de wettelijke samenwoning, geen specifieke wettelijke regeling voor feitelijk samenwonenden. Bijgevolg zijn de regels van gemeen recht van toepassing (Brussel, 27.02.2001). Iedere feitelijk samenwonende behoudt aldus alle goederen waarvan hij eigenaar is, met inbegrip van de inkomsten die hij hieruit verkrijgt. Hetzelfde principe is van toepassing op de schulden.
Toelichting
Rechtspraak en rechtsleer proberen niettemin toch een zekere vorm van bescherming te creëren ten aanzien van de samenwonenden zelf (via de rechtsfiguur van de natuurlijke verbintenis) en derden die met hen handelen (via de schijn- en vertrouwensleer). Zo wordt er bv. algemeen aanvaard dat er op feitelijk samenwonenden een natuurlijke verbintenis kan rusten om bij te dragen in de lasten van de samenwoning (Antwerpen, 22.04.2003; Gent, 25.11.2004) en kunnen derden-schuldeisers met behulp van de vertrouwensleer beide partners aanspreken voor schulden van de huishouding wanneer deze zich voorgedaan hebben als gehuwden of wettelijk samenwonenden.
Conventionele regeling
Feitelijk samenwonenden kunnen, net zoals wettelijk samenwonenden, een samenwoningsovereenkomst opmaken. Zo kunnen ze bv. een onderhoudsplicht tussen elkaar tot stand brengen of een inventaris opstellen van de roerende goederen die elk van hen bezit.
Toelichting
a. Een dergelijke inventaris geldt als een weerlegbaar vermoeden van eigendom tussen de partners en hun erfgenamen. Ze is echter niet tegenstelbaar aan derden, die deze echter wél in hun voordeel kunnen inroepen.
b. Deze samenlevingsovereenkomst moet, in tegenstelling tot hetgeen het geval is bij wettelijk samenwonenden, niet noodzakelijk via notariële akte opgesteld worden.